Terug naar Schijndel 1880-1940

 

Hoofdstuk 2 – Boeren en hun organisaties

 

Boerderijen

Zoals in zo veel plaatsen in de Meierij was het boerenbedrijf in de negentiende eeuw erg versnipperd geraakt. Met de toename van de bevolking was het aantal boerderijen sterk vermeerderd. De ontginning van woeste gronden, met name de Rooise heide, gaf onvoldoende soelaas om de omvang van de bedrijven enigszins op "niveau" te houden. In zijn algemeenheid gold: heel veel (te) kleine bedrijven.

Wat betreft de bedrijfsvoering was met name het gemengde bedrijf hier gangbaar. Men had wat vee - in 1910 hadden de in totaal 620 bedrijven tezamen 1971 stuks koeien, jong vee en stieren; een gemiddelde van 3,18 per bedrijf - deed aan akkerbouw, had fruitbomen, teelde groente en hield soms nog enige varkens, kippen of schapen - in 1904 waren er 490 schapen in Schijndel. Het telen van hop, waar Schijndel zo mee wordt geassocieerd, kwam na 1900 in ieder geval niet meer voor. Verder haalden velen inkomsten uit houtbouw of hadden anderszins nevenwerkzaamheden teneinde een enigszins redelijk bestaan te verwerven.

Van de 620 agrarische bedrijven in 1910 waren er 73 met een bedrijfsoppervlakte tus­sen 0,5 en 1 hectare, 302 ter groote van 1 à 5 hectaren en 196 met een oppervlakte tussen 5 en 10 hectaren. Van de genoemde 620 bedrijven werden er 411 gepacht. De pacht van de boerderijen ging gewoonlijk met Pinksteren in, terwijl gronden veelal per 1 november verhuurd werden.

Wat betreft de typen boerderijen is een tweetal in Schijndel sterk vertegenwoordigd, namelijk de kortgevelboerderij en de langgevelboerderij. Simpel weergegeven is bij de laatste de voordeur in de lange gevel geplaatst en bevinden zich aan die zijde ook de grote staldeuren, terwijl bij de kortgevelboerderij de voordeur aan de voorzijde, de kor­te gevel is.

De foto hieronder, gemaakt in de periode 1910-1915, laat de langgevelboerderij Keur 5 zien. Ter plaatse woonden daar achtereenvolgens de families Verhoeven-van Balle­kom, Timmermans-Verhoeven en Timmermans-van den Oetelaar.

 

 

Een zeldzaam type boerderij is op de hieronderstaande foto te zien, een hoekhuis. Dit is een huis met aan de voorgevel een uitgebouwde kamer. In de resterende voorgevel tref je het raam van de herd en de voordeur naast elkaar aan. Verder ligt het huis met uit­springende kamer onder één dak.

 

Op de foto is het hoekhuis van Martinus van de Ven in de Borne te zien. De boerdeij brandde omstreeks 1910 af.

Voorts tref je allerlei tussenvormen in de twee genoemde hoofdvarianten aan.

In zijn algemeenheid is in de verschillende types en vormen van boerderijbouw een zekere ontwikkeling in "het boeren" te onderkennen. Kortgevelboerderijen voldeden vaak onvoldoende aan de veranderde eisen voor bedrijfsvoering, waarna naar aanpas­sing werd uitgekeken. Het aanbouwen van een hoek was dan een van de mogelijkhe­den. Wat ook wel werd gedaan was dat men de kortgevelboerderij ging ombouwen tot een langgevelboerderij.

 

 

 

 

Organisatiewezen

Onder invloed van de crisis in de landbouw (1880-1895), de ideeën van Paus Leo XIII in zijn encycliek "Rerum Novarum" met betrekking tot het oprichten van standsorga­nisaties én de opvatting dat de boerenstand door samenwerking vooruit kon gaan, werd in 1896 de Noordbrabantse Christelijke Boerenbond opgericht. Nauw bij die oprichting betrokken was Schijndelnaar Toon Bolsius, een persoonlijke vriend van "boerenapostel" en oprichter van de N.C.B. pater G. van den EIsen.

Erg verwonderlijk was het dan ook niet dat nog in hetzelfde jaar door Toon Bolsius een N.C.B.-afdeling in Schijndel werd opgericht. In korte tijd was het de grootste afdeling: in november 1896 waren er al 315 leden.

Eén van belangrijkste punten van de nieuwe boerenbond was er voor te zorgen dat boeren gemakkelijker over krediet konden beschikken, waardoor zij in de gelegenheid zouden zijn om hun bedrijven uit te breiden en te verbeteren. Reeds in 1897 werd daar­toe in Schijndel een plaatselijke coöperatieve Boerenleenbank opgericht. Het was we­derom Toon Bolsius die het initiatief daartoe nam. De Boerenleenbank werd niet opgericht als een onderdeel van de N.C.B., maar werd een op zich zelf staande orga­nisatie.

Belangrijk voor de boeren was verder de oprichting door de N.C.B.-Schijndel in 1901 van een coöperatieve stoomzuivelfabriek aan de Boterweg. De boeren hadden voor­taan, zo zij er voor kozen, een vaste afnemer van hun melk. De nieuwe fabriek bood werkgelegenheid aan 5 mensen.

 

 

Overigens, eerder waren er ook al zuivelfabrieken in Schijndel. Van 1880 tot 1884 was er de margarinefabriek van de firma Van de Waal en Co., terwijl de firma Van der Ha­gen en Werners hier van 1893 tot 1 november 1901 (zij hadden toen 2 personeelsleden in dienst) een roomboterfabriek had.

Een hoofdaktiviteit van de N.C.B. was verder het coöperatief aankopen van voederarti­kelen en meststoffen. Daarvoor moest al spoedig een speciaal gebouw komen. Dit zo­genoemde "pakhuis" kwam eveneens aan de Boterweg te staan (het gebouw rechts op de foto).

Maar er werd nog veel meer voor de boeren gedaan: een brandassurantie kwam tot stand, een vee- en paardenverzekering, een hagelverzekering, er werden landbouwcur­sussen georganiseerd, enzovoort. Voor aankomende boeren en tuinders werd de R.K. Jonge Boerenstand opgericht, als ook voor boerinnen waren er aktiviteiten.

Voor laatstgenoemde groep werd in 1928 begonnen met kursussen op godsdienstig, op­voedkundig en huishoudelijk gebied. Thema's die aan bod kwamen waren onder ande­re de bouw en inrichting van boerderijen, de behandeling van tuin- en kamerplanten en het verzorgen van kleinvee; voor de jonge boerinnen waren er reidansen. In 1931 werd er een organisatie van gemaakt, de R.K. Boerinnenbond met de heilige Gregoria als patroon. Eerste voorzitster werd Woutera Goijaarts-Timmermans. Uit de beginperi­ode van de boerinnenbond dateert de onderstaande foto. Aan de tafel zitten van links naar rechts: Kato van Boxtel-Verhagen, Betje Timmermans, een afgevaardigde van het hoofdbestuur, Woutera Goijaarts-Timmermans, pastoor Van Dijk, An van den Oetelaar (d'n Kis) eh Marie van Weert. Verder zit Gijs van Giersbergen mee vooraan.

 

 

 

Mechanisering in de landbouw

Sinds mensenheugenis was de landbouw aangewezen op menselijke- en/of dierlijke ar­beid. Typerend voor onze eeuw is de mechanisatie die op alle terreinen van de land­bouw haar intrede deed.

Enkele voorbeelden van die mechanisering zijn: de snijselmachine verving de kniebak; de dorsmachine, eerst aangedreven door paarden en later door een benzine- of elek­tromtor, kwam in de plaats van de dorsvlegel; de maaimachine verdrong zeis en zicht. Voortdurend ook ondergingen de machines en landbouwwerktuigen verandering en vernieuwing. Heel goed merkbaar was dit bij de ploeg, waarvan het materiaal via aller­lei tussenfasen van hout naar ijzer evolueerde.

 

Omdat de aanschaf van machines en werktuigen een kostbare aangelegenheid was, kwam het nogal eens voor dat een aantal boeren samen een bepaalde machine kocht. Een alternatief was om via de N.C.B. een machine te huren. Nadeel was dat men dan nogal eens moest wachten. En hooien moet je als het droog is !

Een andere mogelijkheid was om een loonwerker in te schakelen. In de jaren dertig was Harrie van Rooij als zodanig werkzaam. Op de foto is zijn dorskast te zien, alsook Ida van Kaathoven-Pijnappels (boven op de dorskast), Janus Voets, Henk Voets en Ber­tus van Weert (vooraan op de foto). Harrie van Rooij is nog net achter de lopende band zichtbaar.

 

 

               

 Terug naar Schijndel 1880-1940